Hoe kon je? De eerste keer dat ik zwanger was van je kind stompte je me met je grote harde vuist vol in de buik. Ik weet niet eens waarom. Nou is geen enkele reden een goede reden voor zoiets natuurlijk. Toen ik opnieuw zwanger was van je kind sloeg je me in elkaar. Grote blauwe plekken op mijn armen. Met twee grote handen sloeg je tegelijk op allebei mijn oren. Wat zeg je? Ja, sinds die tijd hoor ik minder. Wat bezielde je? Wie was je eigenlijk?
Ik had tentamen en jij zat naast me op de achterste rij. Ik was eerder klaar dan jij en schoof mijn aantekeningen naar je toe toen ik opstond en de zaal verliet. Na afloop spraken wij elkaar. Je had niet doorgehad dat ik mijn aantekeningen voor je had achtergelaten. Stom, dat was het antwoord geweest op de vraag waardoor jij zakte voor je tentamen. We gingen wat drinken en we gingen nog een keer wat drinken. We werden een stel. Wat ik niet wist was dat jij al een stel was. Dat vond je ook eigenlijk heel normaal, ik niet. Toen ik zei dat ik bij je wegging omdat ik het rot vond voor je vrouw, zei je dat je dan toch een ander zou nemen. Inmiddels was ik zo verliefd dat ik dacht, nou ja, als hij toch…, laat ik het dan maar zijn. Zo weinig wist ik van de liefde.
In het begin konden we ontzettend met elkaar lachen. Ik hield van je zorgeloosheid. Die was nieuw voor me. Ik kwam uit een serieus gezin. Ik was verantwoordelijk, niet zwaarmoedig maar echt vrolijk, nee. Ik hield van je lichtvoetigheid, je anders zijn. Je bracht een hele andere wereld mijn leven binnen. Ik dacht dat ik van je hield, dat dacht ik echt. Misschien heb ik dat ook een tijdje gedaan, totdat je me pijn ging doen en ik in de war raakte. De dingen die je tegen me zei, de constante afkeuring. Nooit deed ik meer iets goed, na die eerste romantische maanden waarin je me op handen droeg. Alles dat slecht en fout was dat was ik volgens jou. Hoewel ik je stevig weerwoord gaf werd ik langzaam murw. De kritiek van iemand waarvan je houdt komt zo hard binnen.
Hoe kon het zo lang doorgaan? Dat is iets dat ik me niet meer kan voorstellen. Isolement; je wilde niet dat ik mijn vrienden nog zag. Je wilde mijn leven bepalen. ‘Nou, ik zou me mooi niet laten slaan. Dat zou ik nooit pikken.’ Dat is wat iedereen altijd zei. Ik vertelde dus tegen niemand dat ik me wel liet slaan. Ik voelde me nog slechter, verachtelijker. Het isolement werd nog groter.
We verloofden ons. Niets romantisch helaas. We hadden mooie ringen laten maken, jij, ik en ons eerste kind. Heel schattig. Op die oudejaarsavond liep niets zoals ik had gehoopt. De hele avond was je weg en ik zat met onze baby alleen thuis. Ik had mijn best gedaan het gezellig te maken. Kwart voor twaalf kwam je thuis, je had je oudere dochter bij je. We hadden ruzie, nee, niets romantisch. ‘Nou, doe die klote-ring nou maar om.’ Om vijf over twaalf was je weer weg.
We hebben nooit samengewoond. Ik uit idealistische overwegingen, jij uit banalere overwegingen. Ik kreeg uiteindelijk nooit je sleutel, je wilde je vrijheid houden. Ach, hoe naief was ik toch.
Toen ik twee maanden zwanger was van de tweede sloeg je me in elkaar terwijl ik met een dreigende miskraam liep. Ik had net weer een miskraam achter de rug en was bang. Je had commentaar op de vis die ik aan het bakken was. Lekker belangrijk. Ik besloot dat ik niet meer verder met je kon omdat ik bang was geworden. Bovendien hield je niet van zwangere vrouwen en ik had geen zin om nog een keer te doen alsof ik niet zwanger was.
Sinds die tijd heb ik alleen voor de jongens gezorgd. Ik was mijn vertrouwen in mijzelf kwijtgeraakt. Hoe had ik ooit van zo’n man kunnen houden, had ik nou niet een leukere vader voor de kinderen kunnen uitzoeken. Kortom, ik voelde me leeg en mislukt op veel gebieden. Ik deed wat ik kon en meer om de jongens een gewone prettige jeugd te geven. Die paar keer dat je terug in ons leven kwam was meestal een drama. Je kwam binnen, fokte de boel op, zocht ruzie en na een half uur verdween je weer, ons alledrie in tranen achter latend. Wie was je toch? Ik heb je nooit gekend, jij hebt mij nooit gekend.
19-10-‘10