woensdag 13 oktober 2010

(O) Wonen in Amsterdam: Verslag van een gijzeling


Vrijdag 1 november.

Het is ongeveer half acht, ik lig in bed. Er wordt gebeld, hard en lang. Ik blijf vrij rustig liggen: het zal wel voor mijn huisbaas zijn, zoals de nacht hiervoor.
Dan hoor ik dreigende geluiden, klappen, met doffe dreunen wordt de voordeur ingetrapt. Met één harde definitieve klap slaat de deur tegen de muur van het halletje. Voetstappen in huis, weer dezelfde doffe klappen, de deur van mijn huisbaas wordt ingetrapt. Wat moet ik doen? Ik trek snel een kamerjas aan om mijn ergste naaktheid te bedekken, en kom mijn slaapkamer uit. In de gang staan twee wildvreemde mannen. Ik weet niet meer letterlijk wat er werd gezegd, waarschijnlijk vroeg ik wat er aan de hand was. De oudste van de twee, kort, iets te dik, zwart haar, begon me, gehuld in een alcoholwalm, uit te leggen dat hij voor mijn huisbaas, zijn (ex-) vrouw, kwam; of ik wist waar dat ‘teringwijf’ van hem was. Nou hebben de huisbaas en ik geen enkel contact dus ik zou het echt niet weten.

Samen met zijn maat, een blonde jongen, ongeveer mijn eigen leeftijd, staat hij te overleggen waar ze kan zijn. De blonde stelt voor om weer weg te gaan omdat ze mijn huisbaas, of liever de dure Saab die ze van haar man heeft meegenomen moeten hebben. Ondertussen is de hond van de huisbaas via de ingetrapte deur naar buiten gelopen.

De mannen staan nog even te overleggen, dan komt Robbie (de oudste) naar me toe, al wat agressiever nu, dat hij een borrel wil en of ik alcohol in huis heb. Nou heb ik nogal wat alcohol in huis, maar ik heb absoluut geen zin om hem een borrel in te schenken, aan de andere kant was het meer een eis dan een vraag van hem. Dan gebaart de blonde dat ik beter even een borrel kan inschenken. Ik pak gin en schenk een borrelglaasje in. “Ik moet er wel cola bij, trut, pak een groter glas voor me.” Ik doe het maar. De blonde zegt dat hij wel een biertje wil en loopt met me mee naar de keuken. “Ga je snel aankleden, trek in godsnaam wat aan, trek zoveel mogelijk aan”, sist hij me toe. Inmiddels wel wat nerveus trek ik me terug in mijn slaapkamertje waar geen slot op de deur zit. Ik weet niet hoe snel ik me moet aankleden, bang dat er iemand binnen komt. Voor mijn deur hoor ik Robbie opgewonden met de blonde praten. Ik hoor de blonde zeggen dat ik op het toilet zit, “Wat geeft het nou als het wat lang duurt, dat meisje heeft ook recht op privacy”. Dan kom ik snel mijn slaapkamer weer uit. Robbie en de blonde gaan in mijn woonkamer zitten. Ik vraag of ik even mijn tanden kan poetsen, ik voel me smerig want ongewassen. Wanneer ik mijn tanden sta te poetsen komt Robbie in de keukendeur staan kijken. Hij denkt dat ik een vals bovengebit heb. “Ja, poets lekker even je tanden”.


Dan ga ik in de kamer zitten. Robbie en de blonde hebben het een tijdje over de Saab, en waar dat ‘teringwijf’ van hem kan zitten. Ik vraag of ik wat te drinken kan halen, de blonde loopt weer mee. Hij zegt dat ik naast hem moet komen zitten, zo dicht mogelijk bij hem in de buurt moet blijven. Daar heb ik niet zoveel zin in en ik snap ook niet waar het op slaat. (Later bleek dat Robbie tegen de blonde had gezegd dat hij mij wilde verkrachten, en dat de blonde niet moeilijk moest doen.). Maar goed, ik ga dus op een stoel bij de kachel zitten. Voordat ik me aankleedde had ik alle gordijnen aan gedaan en alle lichten ook, zodat ik nu zoveel mogelijk in het zicht zat van eventuele voorbijgangers.

De blonde probeert Robbie te bewegen om weg te gaan. Net zo lang tot Robbie behoorlijk geïrriteerd raakt. “Ik betaal je fl. 300.- om vandaag voor me te werken dus hou verder je domme bek dicht.” Uiteindelijk geeft hij de blonde fl. 100.- om op te rotten, hij wil met mij alleen zijn. Tot mijn ontsteltenis neemt hij het geld aan en wil verdwijnen. Hij vraagt of ik even mee kan lopen naar de deur omdat die zo moeilijk werkt. Bij de deur zegt hij dat ik goed moet uitkijken en dat hij de politie zal bellen. Ik zeg: ‘Okee, bel in godsnaam iemand.” Dan ga ik terug naar binnen en ga zitten. Ik ben te confuus om echt bang te zijn, maar ik ben wel met iedere vezel van mijn lichaam op mijn hoede. Alsof ik op adrenaline leef.

In mijn onschuld zeg ik tegen Robbie dat hij niet te lang kan blijven omdat ik nog een hoop te doen heb. Daar reageert hij behoorlijk agressief op. Hij wil met mij praten en ik heb maar te luisteren als hij dat wil. Dat is dus duidelijk: ik kan geen kant op. Ik sputter nog tegen dat ik hem niet ken, mijn huisbaas niet ken, en dat ik niets met hen te maken wil hebben en niet in hun zaken betrokken wil worden. “Niets mee te maken trut, dit is mijn huis”. Ik heb geen idee hoe laat het is, buiten is het inmiddels licht geworden. Dan begint Robbie te praten, praten en praten. Ik laat hem, knik op zijn tijd ja en nee, en probeer hem aan de praat te houden, hetgeen vooral moeilijk wordt als hij racistische opmerkingen over mijn vriend maakt, die hij wel eens neer zal schieten. “Ik ben geen racist hoor, ik ben zelf een Jood”.


Hij praat uitgebreid over zijn huwelijk, zijn potentie, dan weer over zijn vrouw, waarbij ik in schuttingtaal alle details moet aanhoren over hun (mislukte) sexleven. Dan gaat hij op de versiertoer. Mijn God, waar gaat dit heen? Hij draait zware shag. Dan begint hij te vertellen over zijn vakmanschap op het gebied van wapens. Hij vertelt me over zijn bijverdienste als huurmoordenaar. Hij vertelt onder andere dat hij zonder enige emotie de afgelopen tien jaren zo’n twintig mensen heeft koudgemaakt. Ook vertelde hij over klussen waar hij nog mee bezig is. “Als je wapens maakt, wil je ze per slot van rekening ook gebruiken”. “Ja, logisch”, knik ik. Hij levert aan België en Canada. Ik zeg dat hij inderdaad een vakman moet zijn als hij zulke orders krijgt. Van trots groeit hij tot tweemaal zijn normale omvang. Hij laat een schietpaspoort zien dat hij als eerbetoon van een Belgische vereniging heeft gekregen. Hij laat het zien, zijn naam en adres staan voor altijd in mijn geheugen gegrift. Dan begint hij uit te leggen op welke wijze hij mij koud kan maken. Hij kan bijvoorbeeld met zijn vinger mijn keelgat dichtdrukken op zo’n wijze dat het lijkt of er een natuurlijke hartstilstand heeft plaatsgevonden, geen politie die een spoor kan vinden, en zodoende bewijzen dat er sprake is van moord. Ik zeg dat ik het niet zo’n leuk verhaal vind, dat het me bang maakt, het lukt me om dit een beetje lachend te zeggen. “Nou dat is niet de bedoeling hoor. Ik hou niet van bange mensen, die praten je alleen maar naar de mond. Ik zal je niets door.” “Okee, ik ken je niet, maar ik denk dat ik je kan geloven. Daarvoor heb je net te veel fatsoen in je lijf.” Ik walg van mijn eigen sociaal-werk-praatje, maar het werkt. Hij voelt zich aangesproken op zijn eer, en begint dan prompt te janken, te janken als een klein kind. Hij vraagt nog of ik van het spuiten af ben, hij heeft daar namelijk kijk op. Ik, die niets van drugs moet hebben!

Ik zie door het raam een vrij grote, brede man langslopen. Hij kijkt naar mijn huis, kijkt zoekend rond. Even vraag ik me af of de blonde inderdaad iemand gebeld heeft, tot ik een beetje teleurgesteld constateer dat de man weer weggaat. Dan begint Robbie erover dat hij de verkeerde vrouw is getrouwd. `Kijk jou nou, je bent ook moeders mooiste niet, maar ik vind je een lekker wijf hoor. Ik ben hartstikke geil op je, ik zou best een wip met je willen maken. Maar ik kan ook op de hoek terecht, dan betaal ik er wel voor. Hoewel, ik ben wel erg geil op je`. Tsja, wat je allemaal niet moet aanhoren door zo´n ongenode gast in je eigen huis. Het gesprek neemt een akelige wending. Het wordt steeds moeilijker. In de verte zie ik een auto het plein oprijden en stoppen. Er stappen vier mannen uit, één lijkt er op de man die ik eerder langs zag lopen. Ik zie verder niet wat ze doen. Robbie vraagt me of ik zijn vriendin wil worden. Hij wil me vaker zien. Ik zeg dat ik er niets voor voel, dat ik verder niets met hem of zijn vrouw te maken wil hebben, en bovendien heb ik een goede vriend. Nogal geïrriteerd legt hij uit dat het toch niets wordt met die vriend van me. `Die mannen hebben hier hun lol met een Hollands wijf, en gaan straks toch terug naar hun eigen land, waar ze een vrouwtje van hun eigen kleur nemen.` Terwijl ik van hem zo een ton op mijn rekening kan krijgen, ik hoef alleen maar te zorgen dat hij zijn klussen af kan maken, daarnaast enige lichamelijke geintjes met hem uithalen die ik niet nader zal omschrijven. Kortom, ik ben met hem toch veel beter af. Ik probeer me kalm te houden bij al die onzin.

Buiten lopen een aantal mannen op en neer. Zou die blonde soms wat maten hebben opgetrommeld, dat er hier een meid alleen zit= Ze lopen nerveus heen en weer, ik probeer zo rustig mogelijk met Robbie te praten, die met zijn rug naar het raam zit. Opeens zie ik iemand de straat oversteken die iets aantrekt dat op een kogelvrij vest lijkt. Ik krijg hoop, net op het moment dat Robbie zijn lusten niet meer in bedwang lijkt te kunnen houden. Het luk me het gesprek een andere wending te geven door te vragen waarom hij zijn kat door de buik heeft geschoten, zijn lievelingskat nog wel. Dat resulteert in een nieuwe jankbui. Juist op dit moment staan er mannen voor het raam gebaren te maken. Ik ben er nog steeds niet zeker van of het geen handlangers van Robbie zijn. Doordat deze net in een sentimentele stemming is lukt het me om bij de voordeur te komen. Dan gaat alles in een stroomversnelling.

Ik word de deur uitgetrokken: “Wegwezen, bukken, rennen, de hoek om. Waar zit ‘ie?”. In één oogopslag zie ik overal agenten, zeker twintig in burger, en om de hoek nog zeker twintig in uniform. Ik ren zo hard ik kan, op mijn sokken, gebukt, voormijn huis langs de hoek om, waar ik wordt opgevangen door een hele hoop agenten. De blonde staat ere triomfantelijk tussen. Ik word een politiewagen ingeduwd, aan de andere kant duikt een vrouwelijke agente de wagen in, zij probeert me gerust te stellen. “Wat heeft ‘ie gedaan, wat heeft ie gedaan?” hoor ik aan alle kanten om me heen vragen. Over de politieradio hoor ik: “Het slachtoffer is gered”. Nu is het mijn beurt om te janken.

Binnen een uur wordt Robbie weer vrijgelaten, omdat ze geen pistool hebben gevonden in mijn huis. Ik doe geen aangifte, uit angst voor represailles. In dat uur pak ik mijn paspoort, girokaarten en zoek mijn kat die door de opengetrapte deur is ontsnapt, en verdwijn uit het huis. De politie heeft gezegd dat ik beter geen aangifte kan doen en dat ik een tijd niet in de buurt van mijn huis moet komen. Ze kunnen verder niets voor me doen.

Wat er aan vooraf ging:

In januari 1983 kreeg ik twee kamers aangeboden in een driekamer benedenwoning in Zuid. De vrouw van wie ik onderhuur gaat terug naar haar man, en wil een kamer aanhouden voor als het misgaat. Gedurende bijna twee jaren komt ze een maal per week langs om haar post op te halen en een maal per maand om de huur op te halen. Onverwacht komt ze begin oktober langs met het verhaal dat het zo goed gaat met haar en haar man dat ze het huis op wil zeggen. Een uur later staan er nieuwe aspirant-huurders in het huis. Of ik maar op wil stappen. Ik ben nogal overdonderd en zeg haar dat ik wil proberen het huis over te nemen. Drie weken lang loop ik respectievelijk het bureau voor rechtshulp, de wetswinkel en een advocatenkantoor af. Ik ben midden in deze voorbereidingen wanneer de huisbaas opeens in huis staat met haar hond en haar kat, omdat ze hals over kop bij haar man weg wil. Of ik maar zonder slag of stoot weg wil gaan! Ze legt me ’s avonds uit waarom ze bij haar man weg wil, onder andere omdat hij zijn lievelingskat heeft doodgeschoten toen die zijn biefstuk jatte. Ik vertel haar dat ik niet van plan ben op te stappen, en dat ze me maar een aangetekende brief moet sturen.

En wat er op volgde:

Na het politiebureau pak ik snel de belangrijkste dingen mee, op aanraden van de blonde, die mij onder zijn hoede neemt. Ik kan zelfs bij hem komen wonen. Ik bel zo snel mogelijk mijn vriend dat hij onder geen beding in de buurt van het huis moet komen. Daarna bel ik een vriendin of ze me zo snel mogelijk op kan komen halen. Ze snapt niets van mijn verzoek maar gelukkig komt ze snel. Met de kat ga ik eerst naar haar toe. Later die dag breng ik de kat naar mijn moeder in het zuiden van het land.

Wanneer ik later met mijn huisbaas contact opneem om haar te waarschuwen vraagt ze me verwijtend wat er is gebeurd en waarom ik zo nodig de politie moest bellen! Alsof ik haar had lastiggevallen. Het volgende weekend pak ik met behulp van vrienden en familie mijn hele huishouden in, om dit op te slaan bij mijn moeder. Die dag vertelt de huisbaas dat haar man me de hele week heeft proberen te bellen wat er nou was, met die politie enzo. Kortom ik zit nu min of meer ondergedoken, tot ik begin december naar het buitenland vertrek om daar –o ironie- de wooncultuur te bestuderen.

Wanneer ik terugkom moet ik weer naar woonruimte zoeken. Waar ik het meest kwaad om ben is dat deze man voor de wet niets strafbaars heeft gedaan, omdat ik in het huis van zijn vrouw woonde. Het heet dan niet eens huisvredebreuk.

Half november 1985